Sla een krant open en heel Europa lijkt verdeeld in Eurofielen en Eurosceptici. Politieke partijen zijn pro-Europees of anti-Europa. Net als alle Europese burgers, regio’s en politici trouwens. Zo werd kandidaat voorzitter voor het Europees Parlement Gianni Pitella onlangs alom tot eurofiel bestempeld (o.a. FD, 17 januari 2017). Niet een titel die je in deze tijden veel extra steun oplevert. Pitella verloor de strijd dan ook. Nog een voorbeeld: kort na de Brexit sprak men van Londen als ‘een eurogezind eiland, te midden van een diep eurosceptisch Engeland en Wales.’ (De Volkskrant, 25 juni 2016) Ook politici gebruiken deze en vergelijkbare termen te pas en te onpas. Zo wordt Mark Rutte door Wilders een eurofiel genoemd, maar door D66 en de PvdA ‘geen echte Europeaan’ (NRC, 27 augustus 2016).
Absolute tweedeling
Hoe ver de aandrang gaat om alles en iedereen in een van beide kampen in te delen, blijkt uit de berichtgeving over politici die het wagen om wisselende of gemengde standpunten over Europa innemen. De Italiaanse Vijfsterrenbeweging was volgens de Volkskrant door de opzegging van samenwerking met de UKIP-fractie in het Europees Parlement en een flirt met de liberale ALDE-fractie, in één dag verworden van eurosceptisch tot, ja, tot wat? De partij, die ‘altijd te boek stond als uitgesproken eurosceptisch’ – bij wie eigenlijk? – maakte het de redacteuren nu erg lastig: ‘Het gevolg is dat de club politiek moeilijk te definiëren valt.’ (De Volkskrant, 9 januari 2017) Labour-leider Jeremy Corbyn is volgens dagblad Trouw juist wel eurosceptisch, want ‘hij gruwelde van de manier waarop de EU met de Grieken omging.’ Weliswaar ‘roemt hij de Europese Unie vooral voor de invoering van Europa-brede rechten voor werknemers,’ maar dat maakt hem kennelijk niet minder eurosceptisch (Trouw, 10 juni 2016).
Conceptuele inflatie
Wie weet nog wat politici en journalisten bedoelen? Ooit was een eurofiel voor verdere integratie van de Unie, terwijl de euroscepticus de Unie juist wilde ontvlechten. Ook dat was al verwarrend en simplistisch. Zij die voor verdere integratie zijn, blijken tegelijkertijd stevige kritiek te kunnen hebben op de Unie. Volgens het FD was kandidaat Europarlementsvoorzitter Pitella een eurofiel, want ‘hij wil een Europees leger, een Europese minister van buitenlandse zaken en van financiën en vindt dat de voorzitter van de Europese Commissie rechtstreeks door het volk moet worden gekozen.’ Pitella combineert dus elementen van verdere integratie met meer zeggenschap voor Europese burgers over de Commissie, waarmee hij blijk geeft de zorgen te delen over het gebrek aan democratische controle.
Inmiddels is de betekenis van de termen nog verder vervaagd. De Londenaren zouden ‘eurogezind’ zijn, omdat ze tegen de Brexit hebben gestemd. De rest van het eiland zou ‘diep eurosceptisch’ zijn omdat ze voor stemden. Maar de vraag die het referendum de Britten voorhield, dwong de kiezers tot een absolute keuze voor of tegen de EU. Misschien wilde een deel van de voorstemmers een kleinere EU, zonder de EU als zodanig te willen verlaten. Een analyse in deze termen geeft dus ook nog eens een veel sterker gepolariseerd beeld dan de uitslag rechtvaardigt.
‘Verwarrend voor zijn kiezers’
Door deze ruime toepassing is het voor politici welhaast onmogelijk geworden om kritiek op de EU te uiten of voorstellen te doen voor hervorming van de EU, zonder door hun collega’s of de media voor een van beide te worden uitgemaakt. In het stuk over de Vijfsterrenbeweging wordt als belangrijkste eurosceptische standpunt genoemd dat de partij af wil van de euro. Je kunt dus niet tegen een onderdeel van de EU zijn, zonder als euroscepticus te boek te staan. Iemand die tegelijkertijd goede kanten van de EU benoemt én kritiek heeft, zoals Corbyn, wordt omschreven als ‘verwarrend voor zijn kiezers’ (Trouw, 10 juni 2016).
Dit is geen pleidooi om de EU met rust te laten. Een volwassen debat over de toekomst van de Europese Unie is gebaat bij een uitwisseling van inhoudelijke argumenten – kritische en positieve, voor hervorming en tegen hervorming – over een overheidslaag die een realiteit is. Het debat is niet gebaat bij overdreven polarisatie door politici en media. Net zoals niemand voor of tegen ‘het Rijk’ is, zo zijn de meesten van ons geen blinde eurofielen of absolute eurosceptici. Het grote merendeel van de politieke partijen in Nederland heeft, als je goed leest, pro-Europese én euro-kritische standpunten. Daar moeten politici openlijker voor gaan uitkomen. Zonder in de media tweeslachtigheid te worden verweten.
foto: Mick Baker