De toekomst van EU-handelspolitiek na Advies 2/15

Deze week schrijft Pieter Jan Kuijper over EU-vrijhandelsovereenkomsten n.a.v. Advies 2/15 van het EU-Hof van Justitie. Eerder verscheen op EU Explainer zijn artikel over de berichtgeving omtrent deze uitspraak in twee kwaliteitskranten – redactie.

Onlangs bepaalde het EU-Hof van Justitie dat de EU-vrijhandelsovereenkomst met Singapore “in haar huidige vorm” niet door de EU alleen – oftewel zonder de lidstaten – kon worden ondertekend (Advies 2/15). De interpretatie van deze uitspraak in Nederlandse kwaliteitskranten verschilde opmerkelijk genoeg nogal, zoals ik eerder besprak op deze site.

De EU-lidstaten bleken na het Verdrag van Lissabon niet helemaal gelukkig met de nieuwe duidelijkheid over de omvang van de EU-handelspolitiek.

De EU-lidstaten verduidelijkten met het Verdrag van Lissabon de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, maar bleken later niet helemaal gelukkig met de nieuwe duidelijkheid over de omvang daarvan, want die beperkte hun internationale bevoegdheden en statuur. Een advies van het EU-Hof om verduidelijking te brengen was onvermijdelijk. In zijn uitspraak maakte het EU-Hof onder andere duidelijk dat directe buitenlandse investeringen niet binnen de EU-handelspolitiek vallen. Dit betekent dat de lidstaten nog het recht hebben om op dit punt mede de vrijhandelsovereenkomst met Singapore te sluiten. De geschillenbeslechtingsbepalingen in de overeenkomst zag het EU-Hof daarentegen als een integraal onderdeel daarvan. Geschillenbeslechting met betrekking tot investeringsbescherming (“ISDS”) is voor het EU-Hof daarentegen een kwestie apart. Vooral de mogelijkheid tot onttrekking van dit soort geschillen aan de rechtbanken van de lidstaten door een eenzijdige beslissing van een buitenlandse investeerder vond het EU-Hof een brug te ver. Daarom moeten de lidstaten ook met dit onderdeel van de overeenkomst expliciet instemmen.

Hoe nu verder?

Wat betekent dit nu werkelijk voor de toekomst van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU? Een opmerking vooraf is nodig. Advies 2/15 heeft betrekking op de vrijhandelsovereenkomst met Singapore, die inmiddels in omvang en ambitie al weer voorbijgestreefd is door de vrijhandelsovereenkomst met Vietnam en vooral door de “Comprehensive Economic and Trade Agreement” (CETA) met Canada. Een analyse van die overeenkomsten door het EU-Hof zou anders kunnen uitvallen. Ook zou de Commissie de handelsakkoorden die het voorstelt aan de EU-Raad van Ministers anders kunnen structureren, zodat zij wel zonder de lidstaten door de EU kunnen worden afgesloten. Dat zou recht doen aan de intentie van het Verdrag van Lissabon om een slagvaardiger extern beleid van de Unie te waarborgen. De incidenten die zich hebben voorgedaan met de ratificatie van de Associatieovereenkomst met Oekraïne en met de ondertekening van het CETA-verdrag met Canada, waar respectievelijk Nederland en Wallonië dwarslagen, hebben de reputatie van de EU als geloofwaardige onderhandelaar geen goed gedaan.

Zou het erg zijn als de Europese Commissie indirecte investeringen niet meer in vrijhandelsovereenkomsten zou opnemen?

Zou het bijvoorbeeld erg zijn, als de Commissie indirecte investeringen niet meer in vrijhandelsovereenkomsten zou opnemen? Als beleggers investeren in aandelen of obligaties van ondernemingen die extra risico lopen, door de plaats waar de onderneming gevestigd is of de activiteiten die zij ontplooit, zullen de dividenden en rentes extra hoog zijn en dit risico tot uitdrukking brengen. Hebben zij dan nog eens extra bescherming nodig? De oorspronkelijke bedoeling die ten grondslag lag aan investeringsbeschermingsverdragen was niet de bescherming van “couponknippers”, maar van echte ondernemers die “greenfield investments” zouden beginnen, zodat bijgedragen zou worden aan de industrialisatie van ontwikkelingslanden (zie de dissenting opinion van Georges Abi-Saab in Abaclat v Agentina). Terugkeer naar dat oorspronkelijke idee is niets om je voor te schamen als EU.

Zou men van buitenlandse investeerders kunnen vragen eerst de interne rechtsweg te entameren en alleen na een bepaalde termijn tot een internationale procedure over te gaan?

Zou het onoverkomelijk zijn, als de keuze van een buitenlandse investeerder voor een procedure onder internationaal recht niet tot een volledige uitsluiting van nationale rechtbanken zou leiden, maar alleen maar tot een schorsing van die rechtsweg? Of zou men van buitenlandse investeerders kunnen vragen eerst de interne rechtsweg te entameren en alleen tot een internationale procedure over te gaan als de interne rechtsweg niet binnen een bepaalde termijn tot een uitspraak heeft geleid? Vooral die tweede oplossing wordt nu al in verschillende bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten gebruikt en de redelijke termijn van de rechtsgang is al in het recht van Straatsburg geborgd (artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) en ook in het EU-Handvest van de Grondrechten (artikel 47).

Een antidemocratische oplossing?

Het lijkt op het eerste gezicht heel goed verdedigbaar voor de EU om de bepalingen die volgens het EU-Hof leiden tot de noodzaak van nationale parlementaire goedkeuring weg te laten of te wijzigen, zodat ze niet langer door de banbliksem van het EU-Hof getroffen worden en door de EU zonder de lidstaten kunnen worden afgesloten. Is dat niet antidemocratisch? Nee, integendeel. Het is de bedoeling van het Verdrag van Lissabon (en dus van de EU-lidstaten die het afsloten) dat het Europese Parlement de democratische controle uitoefent over EU-vrijhandelsovereenkomsten. De interventie van nationale en regionale parlementen tast de nieuwe bevoegdheid van het Europese Parlement aan en gaat in tegen deze uitdrukkelijke wens van de lidstaten (die door alle nationale en regionale parlementen is goedgekeurd bij de ratificatie van het Verdrag van Lissabon). Nationale en regionale parlementen kunnen invloed uitoefenen op het standpunt dat hun land in de EU-Raad van Ministers inneemt over de onderhandeling en de afsluiting van zulke vrijhandelsovereenkomsten. Als zij dat actief doen, zal dat ertoe bijdragen dat hun regeringen gedwongen worden om ook voor de nationale publieke opinies duidelijk te maken waarom EU-vrijhandelsovereenkomsten van groot belang zijn.

 

Foto: Vrachtschip in de haven van Singapore – whitecat sg